Amendement Bontebal, grensregio’s en krimp: wat speelt er in onderwijsland?

Never a dull moment in onderwijsland, bleek wel weer tijdens het periodieke gesprek dat de LVSA met de UNL heeft. Enerzijds rollen de nieuwe ontwikkelingen over elkaar heen, anderzijds duren procedures soms erg lang. En sommige dingen blijken juist niet te veranderen. Een van die dingen is het Bindend Studie Advies. Sprak het vorige kabinet nog over veranderingen, zelfs over loslaten hiervan, het huidige kabinet heeft besloten niets te wijzigen aan de BSA-beleid. Dat betekent dat het BSA blijft, maar dat het aan iedere instelling zelf is om er vorm aan te geven. Dat betekent weer dat er een woud aan BSA eisen zal komen in Nederland. Per instelling zijn zelfs verschillende BSA-eisen per opleiding mogelijk. Wel is landelijk vastgesteld dat het BSA beperkt moet zijn tot één jaar.
Dan de bezuinigingen op internationalisering. Ten opzichte van de originele plannen zijn de bezuinigingen al wel bijna gehalveerd. Op dit moment ligt er het ‘amendement Bontenbal’, dat vraagt een regio uitzondering gegeven op de WIB (Wet Internationalisering in Balans) en TAO (Toets Anderstalig Onderwijs). Wat betreft die TAO: via die toets bepaalt de minister of een opleiding uitgezonderd kan worden van de wet dat een opleiding in principe in het Nederlands moet worden aangeboden. Die uitzondering kan bijvoorbeeld gegeven worden op grond van locatie; als een universiteit in een grensregio staat, is een deel van de vijver waar zij de studenten uit vist niet Nederlandstalig. Dan kan het aanbieden van opleidingen in het Engels logisch zijn. Op zich goed dus. Maar aangezien de wet ook zegt dat elke opleiding ergens in het Nederlands aangeboden moet worden, kan dat dus weer vertrekkende gevolgen hebben voor dezelfde opleidingen bij andere universiteiten. Dat maakt het lastig. Want welke regio’s vallen er onder, welke niet? En hoe ga je dit goed in de wet opnemen? UNL is geen fan van de TAO en streeft ernaar het helemaal van tafel te krijgen. Niet alleen vanuit principiële bezwaren, maar ook vanwege de hoge administratieve kosten die het met zich meebrengt (in een tijd waarin ook op het ambtenarenapparaat flink wordt bezuinigd).
Al met al brengt dit weer een vertraging van de WIB met zich mee, en nog steeds is er geen duidelijkheid voor internationale studenten. Wel zien we al een terugloop van internationale studenten bij de meeste universiteiten.
Dan de doorstroom van hbo naar wo. Vanuit de wet moeten hbo studenten kunnen doorstromen naar het wo. Of dat daadwerkelijk zo is, wordt periodiek onderzocht door de Inspectie van het Onderwijs. Onlangs is dit weer gemonitord. Daaruit blijkt dat 75% van de wo master-opleidingen wel vanuit het HBO toegankelijk zijn. Studenten met een hbo-bachelor op zak hebben dan direct toegang tot de master, via een vaste of een individueel vastgestelde pre-master, of een ‘ingedaalde’ pre-master. Dat laatste is een pre-master die bijvoorbeeld als minor in de hbo bachelor wordt gedaan. 25% van de masters bleken niet toegankelijk vanuit een hbo bachelor. Veel van deze opleidingen kennen geen hbo-equivalent in de bachelor, zoals de master tandheelkunde. Tot zover de feiten. Maar nu: wat gaat de minister daarmee doen? Het is in elk geval duidelijk dat de tekst van de wet niet meer klopt met de werkelijkheid (in de wet staat namelijk dat alle wetenschappelijke masteropleidingen altijd toegankelijk moeten zijn vanuit een hbo bachelor). Maar ga je de wet aanpassen of de werkelijkheid? OCW zal eind mei pas hun reactie op het onderzoek naar de Kamer sturen.
We spreken ook nog kort over het feit dat pre-masters eigenlijk liefdewerk-oud papier zijn: de universiteiten krijgen geen geld voor hun pre-master studenten en de pre-master studenten zelf hebben niet altijd recht op studiefinanciering tijdens die pre-master. Vrijwilligerswerk dus, merkwaardig genoeg wel vanuit de wet voorgeschreven. Maar speaking from experience: studenten die via een pre-master doorstromen naar de master zijn meestal wel de meest gemotiveerde studenten. Je wijkt immers als student dan af van de meest logische weg, en afwijken van iets dat heel logisch is kost energie. Dat motiveert.
Tot slot de beleidsbrief: dit is de brief die elke minister aanvullend op het hoofdlijnenakkoord schrijft, met de plannen voor de komende kabinetsperiode. Normaal gesproken is die brief er binnen 100 dagen na de start, maar deze minister doet er iets langer over. Eind maart gaat de brief naar de minsterraad, dan in april naar de kamer, waarna er een debat over gevoerd kan worden.
Wat er in de brief staat is nog niet helemaal definitief, maar duidelijk is, dat er veel vraagstukken over krimp instaan. Krimp in de zin van bezuinigingen, maar ook de demografische krimp, waar het onderwijs mee te maken krijgt. Die krimp zal ook consequenties hebben voor het opleidingsaanbod: hoe houden we bepaalde opleidingen in de lucht? En welke opleidingen zijn belangrijk om in de lucht te houden, ook al trekken ze minder studenten? Waar liggen je prioriteiten? Wat als je bepaalde opleidingen niet in elke stad meer kunt aanbieden, hoe maak je daar als universiteiten onderling en als universiteiten met de minister goede afspraken over?
En dan is natuurlijk de grote vraag: hoe is de sfeer, de stemming bij alle partijen in onderwijsland? Vanuit de UNL vertelt Josephine: ‘ het is een mix van emoties. In eerste instantie was er best wel wat paniek en ongeloof. Maar we zijn ook strijdbaar; kijk alleen al naar de grote hoeveel mensen met wie we in november op het Malieveld stonden te demonstreren tegen de nieuwe plannen’.
Kortom: wordt vervolgd.
Reacties
Meepraten? Plaats een reactie!